это хохлобот

хохлобот ебет твой рот

хохлобот курит и ждет своей очереди в тцк :)

One of your clients?

speakasap.com/nl/grammar/povelitelnoe-naklonenie/
Повелительное наклонение в нидерландском. Imperatief
В отличие от русского, в голландском языке в основном используется только одна форма повелительного наклонения, общая для единственного и множественного числа. Она совпадает с основой слова:

Kijk! — Смотри! Смотрите!
Zeg! — Скажи! Скажите!

Вежливая форма на -t c местоимением u употребляется довольно редко:

Kijkt u! Zegt u! — Посмотрите! Скажите!

Не забывайте учитывать правила орфографии

Повелительное наклонение от zijn (быть) образуется особым образом:

Wees! — Будь!
Weest u! — Будьте!

Например:

Wees gezond! — Будь здоров!
Weest u gezond! — Будьте здоровы!

После гла­го­ла в по­ве­ли­тель­ном на­кло­не­нии часто ис­поль­зу­ет­ся одна или даже сразу несколь­ко ча­стиц: maar, eens (‘s), even (eventjes). На рус­ский язык все они пе­ре­во­дят­ся как ча­сти­ца -ка!

Kijk maar!
Kijk eens (‘s)!
Kijk even (eventjes)!
Kijk maar eens!
Kijk maar even!
Kijk eens even (eventjes)!
Kijk maar eens even (eventjes)! По­смот­ри-ка!

Ча­сти­цы обыч­но ста­вят­ся после до­пол­не­ния и / или об­сто­я­тель­ства:

Neem dit boek nu maar! — Возь­ми-ка эту книгу сей­час! (dit boek — до­пол­не­ние, nu — об­сто­я­тель­ство)

Упраж­не­ние №1
Впи­ши­те в ячей­ки гла­го­лы в пра­виль­ной форме
Дай мне ту ручку!
Geven
me die pen! (geven – да­вать; die pen – эта ручка)
На­пи­ши-ка ему по­быст­рее!
Schrijven
hem sneller maar even! (schrijven – пи­сать; sneller – (по)быст­рее)
По­спе­ши, мы не можем опаз­ды­вать.
Zich spoeden
, we mogen niet te laat komen. (mogen – мочь, иметь право; te laat komen – опаз­ды­вать)
Возь­ми че­мо­дан, он стоит под лест­ни­цей.
Pakken
de koffer, hij staat onder de trap. (pakken – раз­го­ворн. брать; de koffer – че­мо­дан; staan – сто­ять; onder de trap – под лест­ни­цей)
Про­чи­тай­те-ка это ин­те­рес­ное пись­мо!
Lezen
deze interessante brief maar! (lezen – чи­тать; deze brief – это пись­мо; interessant – ин­те­рес­ный)
Ты про­сту­жен, прими это ле­кар­ство! Je bent verkouden,
innemen
dit medicijn in! (verkouden – про­сту­жен; innemen – при­ни­мать; dit medicijn – это ле­кар­ство)
Вы­хо­ди во­вре­мя из офиса!
Uitkomen
het kantoor op tijd
…
! (uitkomen – вы­хо­дить; op tijd – во­вре­мя)
Ни­ко­гда не ешь паль­ца­ми!
Eten
nooit met je vingers! (eten – есть. nooit – ни­ко­гда; de vinger – палец)
Пе­ре­да­вай при­вет твоей ба­буш­ке!
Doen
de groeten aan je oma! (de groeten doen aan – пе­ре­да­вать при­вет; de oma – ба­буш­ка)
Купи ле­кар­ство от го­лов­ной боли!
Kopen
het medicijn tegen de hoofdpijn! (kopen – по­ку­пать; tegen de hoofdpijn – от го­лов­ной боли)
Спро­си его о его успе­хах!
Vragen
hem over zijn successen! (vragen – спра­ши­вать; het success – успех)
Не молчи, от­веть что-ни­будь!
Zwijgen
niet,
antwoorden
iets! (zwijgen – мол­чать; antwoorden – от­ве­чать; iets – что-ни­будь)
Вста­вай­те, мы долж­ны ухо­дить!
Opstaan
, we moeten weggaan! (opstaan – вста­вать; weggaan – ухо­дить)
Входи же, мы тебя ждем.
Binnenkomen
toch
…
, we wachten op je. (binnenkomen – вхо­дить; toch – же; wachten op – ждать)
Вы­бро­си-ка эту га­зе­ту, она уже ста­рая.
Wegwerpen
deze krant even
…
, hij is al oud. (wegwerpen – вы­бра­сы­вать; deze krant – эта га­зе­та; al – уже; oud – ста­рый)
Что ты ска­зал? По­вто­ри (это), по­жа­луй­ста. Wat heb je gezegd?
Herhalen
het, alsjeblieft. (zeggen – го­во­рить; herhalen – по­вто­рять; alsjeblieft – по­жа­луй­ста)
На­зо­ви свою фа­ми­лию и имя!
Noemen
je naam en voornaam! (noemen – на­зы­вать; de naam – фа­ми­лия; de voornaam – имя)
Ухо­ди­те, вы мне ме­ша­е­те.
Weggaan
, jullie storen me. (storen – ме­шать)
Не ску­чай без меня, я скоро вер­нусь.
Zich vervelen
niet zonder me, ik kom spoedig terug. (zich vervelen – ску­чать; zonder – без; spoedig – скоро; terugkomen – воз­вра­щать­ся)
Доб­рый день, са­ди­тесь, по­жа­луй­ста. Goedendag,
gaan
u zitten, astublieft. (goeden dag – доб­рый день; gaan zitten – са­дить­ся; astublieft – по­жа­луй­ста (веж­ли­вая форма)
По­зво­ни-ка ей, она уже дома.
Opbellen
haar maar
…
, ze is al thuis. (opbellen – зво­нить по те­ле­фо­ну; al – уже; thuis – дома)
Не смей­ся, это важно.
Lachen
niet, het is van belang. (lachen – сме­ять­ся; het is van belang – это важно).
Зав­тра­кай­те без меня, я, к со­жа­ле­нию, приду позже.
Ontbijten
zonder me, ik kom helaas later. (ontbijten – зав­тра­кать; helaas – к со­жа­ле­нию; later – позже)
Не вспо­ми­най о ней, она тебя за­бы­ла.
Zich herinneren
aan haar niet, ze heeft je vergeten. (zich herinneren aan – вспо­ми­нать; vergeten – за­бы­вать)
Не плачь, твой те­ле­фон не сло­ман.
Huilen
, je telefoon is niet kapot. (huilen – пла­кать; kapot – сло­ман­ный)
Проверить Очистить
Пра­виль­ные от­ве­ты
Geef me die pen!
Schrijf hem sneller maar even!
Spoed je, we mogen niet te laat komen.
Pak de koffer, hij staat onder de trap.
Lees deze interessante brief maar!
Je bent verkouden, neem dit medicijn in!
Kom het kantoor op tijd uit!
Eet nooit met je vingers!
Doe de groeten aan je oma!
Koop het medicijn tegen de hoofdpijn!
Vraag hem over zijn successen!
Zwijg niet, antwoord iets!
Sta op, we moeten weggaan!
Kom toch binnen, we wachten op je.
Werp deze krant even weg, hij is al oud.
Wat heb je gezegd? Herhaal het, alsjeblieft.
Noem je naam en voornaam!
Ga weg, jullie storen me.
Verveel je niet zonder me, ik kom spoedig terug.
Goedendag, gaat u zitten, astublieft.
Bel haar maar op, ze is al thuis.
Lach niet, het is van belang.
Ontbijt zonder me, ik kom helaas later.
Herinner je aan haar niet, ze heeft je vergeten.
Huil niet, je telefoon is niet kapot.

1 из 3 
 Скачать PDF
speakasap.com/media/pdf/nl/grammar/imperatief.pdf
speakasap.com/nl/grammar/povelitelnoe-naklonenie/

Упраж­не­ние №2
Впи­ши­те пе­ре­вод слова или сло­во­со­че­та­ния
Geef me
ту ручку
!
Schrijf hem
побыстрее
maar even!
Spoed je, we
можем
niet
опаздывать
.
Pak
чемодан
, hij staat
под лестницей
.
Lees
это интересное письмо
maar!
Je bent
простужен
, neem
это лекарство
in!
Kom
офис

вовремя
uit!
Eet nooit
твоими пальцами
!
Doe de groeten aan
твоей бабушке
!
Koop het medicijn
от головной боли
!
Vraag hem
о его успехах
!
Zwijg niet, antwoord
что-нибудь
!
Sta op, we
должны

уходить
!
Kom
же
binnen, we
ждем
op je.
Werp
эту газету
even weg, hij is al
старая
.
Wat
сказал
je
…
? Herhaal het,
пожалуйста
.
Noem
твою фамилию
en
имя
!
Ga weg, jullie
мешаете
me.
Verveel je niet
без меня
, ik kom
скоро
terug.
Добрый день
, gaat u zitten,
пожалуйста (вежливая форма)
.
Bel haar maar op, ze is
уже дома
.
Lach niet,
это важно
.
Ontbijt zonder me, ik kom
к сожалению позже
.
Herinner je aan haar niet, ze
забыла (перфект)
je
…
.
Huil niet,
твой телефон
is niet
сломан
.
Проверить Очистить
Пра­виль­ные от­ве­ты
Geef me die pen!
Schrijf hem sneller maar even!
Spoed je, we mogen niet te laat komen.
Pak de koffer, hij staat onder de trap.
Lees deze interessante brief maar!
Je bent verkouden, neem dit medicijn in!
Kom het kantoor op tijd uit!
Eet nooit met je vingers!
Doe de groeten aan je oma!
Koop het medicijn tegen de hoofdpijn!
Vraag hem over zijn successen!
Zwijg niet, antwoord iets!
Sta op, we moeten weggaan!
Kom toch binnen, we wachten op je.
Werp deze krant even weg, hij is al oud.
Wat heb je gezegd? Herhaal het, alsjeblieft.
Noem je naam en voornaam!
Ga weg, jullie storen me.
Verveel je niet zonder me, ik kom spoedig terug.
Goedendag, gaat u zitten, astublieft.
Bel haar maar op, ze is al thuis.
Lach niet, het is van belang.
Ontbijt zonder me, ik kom helaas later.
Herinner je aan haar niet, ze heeft je vergeten.
Huil niet, je telefoon is niet kapot.

 2 из 3 
 Скачать PDF
speakasap.com/media/pdf/nl/grammar/imperatief.pdf
speakasap.com/nl/grammar/povelitelnoe-naklonenie/#exercise-2

Упраж­не­ние №3
Пе­ре­ве­ди­те с рус­ско­го на гол­ланд­ский
Дай мне ту ручку! (geven — да­вать, die pen — эта ручка)
На­пи­ши-ка ему по­быст­рее! (schrijven — пи­сать, sneller — (по)быст­рее)
По­спе­ши, мы не можем опаз­ды­вать. (mogen — мочь, иметь право, te laat komen — опаз­ды­вать)
Возь­ми че­мо­дан, он стоит под лест­ни­цей. (pakken — раз­го­ворн. брать, de koffer — че­мо­дан, staan — сто­ять, onder de trap — под лест­ни­цей)
Про­чи­тай­те-ка это ин­те­рес­ное пись­мо! (lezen — чи­тать, deze brief — это пись­мо, interessant — ин­те­рес­ный)
Ты про­сту­жен, прими это ле­кар­ство! (verkouden — про­сту­жен, innemen — при­ни­мать, dit medicijn — это ле­кар­ство)
Вы­хо­ди во­вре­мя из офиса! (uitkomen — вы­хо­дить, op tijd — во­вре­мя)
Ни­ко­гда не ешь паль­ца­ми! (eten — есть. nooit — ни­ко­гда, de vinger — палец)
Пе­ре­да­вай при­вет твоей ба­буш­ке! (de groeten doen aan — пе­ре­да­вать при­вет, de oma — ба­буш­ка)
Купи ле­кар­ство от го­лов­ной боли! (kopen — по­ку­пать, tegen de hoofdpijn — от го­лов­ной боли)
Спро­си его о его успе­хах! (vragen — спра­ши­вать, het success — успех)
Не молчи, от­веть что-ни­будь! (zwijgen — мол­чать, antwoorden — от­ве­чать, iets — что-ни­будь)
Вста­вай­те, мы долж­ны ухо­дить! (opstaan — вста­вать, weggaan — ухо­дить)
Входи же, мы тебя ждем. (binnenkomen — вхо­дить, toch — же, wachten op — ждать)
Вы­бро­си-ка эту га­зе­ту, она уже ста­рая. (wegwerpen — вы­бра­сы­вать, deze krant — эта га­зе­та, al — уже, oud — ста­рый)
Что ты ска­зал? По­вто­ри (это), по­жа­луй­ста. (zeggen — го­во­рить, herhalen — по­вто­рять, alsjeblieft — по­жа­луй­ста)
На­зо­ви свою фа­ми­лию и имя! (noemen — на­зы­вать, de naam — фа­ми­лия, de voornaam — имя
Ухо­ди­те, вы мне ме­ша­е­те. (storen — ме­шать)
Не ску­чай без меня, я скоро вер­нусь. (zich vervelen — ску­чать, zonder — без, spoedig — скоро, terugkomen — воз­вра­щать­ся).
Доб­рый день, са­ди­тесь, по­жа­луй­ста. (goeden dag — доб­рый день, gaan zitten — са­дить­ся, astublieft — по­жа­луй­ста (веж­ли­вая форма)
По­зво­ни-ка ей, она уже дома. (opbellen — зво­нить по те­ле­фо­ну, al — уже, thuis — дома)
Не смей­ся, это важно. (lachen — сме­ять­ся, het is van belang — это важно).
Зав­тра­кай­те без меня, я, к со­жа­ле­нию, приду позже. (ontbijten — зав­тра­кать, helaas — к со­жа­ле­нию, later — позже)
Не вспо­ми­най о ней, она тебя за­бы­ла. (zich herinneren aan — вспо­ми­нать, vergeten — за­бы­вать)
Не плачь, твой те­ле­фон не сло­ман. (huilen — пла­кать, kapot — сло­ман­ный)
Пра­виль­ные от­ве­ты
Geef me die pen!
Schrijf hem sneller maar even!
Spoed je, we mogen niet te laat komen.
Pak de koffer, hij staat onder de trap.
Lees deze interessante brief maar!
Je bent verkouden, neem dit medicijn in!
Kom het kantoor op tijd uit!
Eet nooit met je vingers!
Doe de groeten aan je oma!
Koop het medicijn tegen de hoofdpijn!
Vraag hem over zijn successen!
Zwijg niet, antwoord iets!
Sta op, we moeten weggaan!
Kom toch binnen, we wachten op je.
Werp deze krant even weg, hij is al oud.
Wat heb je gezegd? Herhaal het, alsjeblieft.
Noem je naam en voornaam!
Ga weg, jullie storen me.
Verveel je niet zonder me, ik kom spoedig terug.
Goedendag, gaat u zitten, astublieft.
Bel haar maar op, ze is al thuis.
Lach niet, het is van belang.
Ontbijt zonder me, ik kom helaas later.
Herinner je aan haar niet, ze heeft je vergeten.
Huil niet, je telefoon is niet kapot.

 3 из 3
 Скачать PDF
speakasap.com/media/pdf/nl/grammar/imperatief.pdf
speakasap.com/nl/grammar/povelitelnoe-naklonenie/#exercise-3

speakasap.com/nl/grammar/imperfekt/
Прошедшее время Имперфект. Verleden tijd. Onvoltooid verleden tijd
www.youtube.com/watch?v=vjvQSNqR0Mw

www.youtube.com/watch?v=vo-iuaQtNto

www.youtube.com/watch?v=8HLWsV-uG3Y

В голландском языке 3 прошедших времени. Одно из них — Имперфект.

Для того чтобы правильно образовать имперфект, нужно учесть, что в голландском языке есть правильные и неправильные глаголы.

Правильные глаголы так называются, потому что образуют имперфект по правилу: прибавляя к основе глагола -de / -te (в единственном числе) и -den / -ten (во множественном числе).

-de (-den) прибавляется после звонких согласных, например:

kennen (знать) — kende (kenden)

Ik kende haar niet. — Я ее не знал.
We kenden haar niet. — Мы ее не знали.

-te(-ten) прибавляется после глухих согласных, например:

koken (готовить) — kookte (kookten)

Je kookte goed. — Ты готовил хорошо.
We kookten goed. — Мы готовили хорошо.

Не забывайте при образовании имперфекта учитывать правила орфографии.

Неправильные глаголы образуют имперфект особым образом (чаще всего без окончания в единственном числе и с помощью окончания -en во множественном числе, при этом может меняться гласный в корне).

Например:

blijven (оставаться) — bleef (bleven)

Ik bleef thuis. — Я оставался дома.
We bleven thuis. — Мы оставались дома.

spreken (говорить) — sprak (spraken)

Hij sprak snel. — Он говорил быстро.
Jullie spraken snel. — Вы говорили быстро.

Имперфект неправильных глаголов необходимо учить наизусть! (см. таблицу)

Отличие имперфекта от другого прошедшего времени (перфекта) смотрите в разделе про перфект.

speakasap.com/nl/grammar/imperfekt/
Упраж­не­ние №1
Впи­ши­те в ячей­ки гла­го­лы в пра­виль­ной форме
Вчера он арен­до­вал здесь ма­ши­ну. Gisteren
huren
hij hier een auto. (Gisteren – вчера; huren – арен­до­вать, брать на­про­кат; hier – здесь)
Рань­ше все сме­я­лись (каж­дый сме­ял­ся) над ним. Vroeger
lachen
iedereen om hem. (vroeger – рань­ше; lachen om – сме­ять­ся над; iedereen – каж­дый)
Она на­по­ми­на­ла нам о том слу­чае. Ze
herinneren
ons aan die gebeurtenis. (herinneren – на­по­ми­нать; die gebeurtenis – тот слу­чай, про­ис­ше­ствие)
Цветы сна­ча­ла сто­я­ли на этом столе. De bloemen
staan
eerst op deze tafel. (de bloem – цве­ток; staan – сто­ять; eerst – сна­ча­ла; op deze tafel – на этом столе)
Школь­ник по­ло­жил книги на стол. De scholier
leggen
de boeken op tafel. (de scholier – школь­ник, уче­ник; leggen – класть; het boek – книга; op tafel – на стол)
Наша ба­буш­ка пекла ма­лень­кие вкус­ные пе­че­нюш­ки. Onze oma
bakken
kleine lekkere koekjes. (onze oma – наша ба­буш­ка; bakken – печь; klein – ма­лень­кий; lekker – вкус­ный; het koekje – пе­че­нье (1 штука)
Эти жен­щи­ны раз­го­ва­ри­ва­ли так много. Deze vrouwen
praten
altijd zo veel. (praten – раз­го­ва­ри­вать; altijd – все­гда; zo veel – так много)
Я ни­ко­гда не был дол­жен мыть по­су­ду. Ik
hoeven
de afwas nooit te doen. (hoeven te – дол­жен­ство­вать (с от­ри­ца­ни­ем), de afwas doen – мыть по­су­ду; nooit – ни­ко­гда)
Гос­по­дин Бак­кер был рад ви­деть сво­е­го друга. Meneer Bakker
zijn
blij zijn vriend te zien. (zijn blij – ра­до­вать­ся; zijn vriend – его друг; zien – ви­деть)
Шел дождь, и мы оста­лись дома. Het
regenen
en we
blijven
thuis. (regenen – идти о дожде; blijven – оста­вать­ся; thuis – дома)
Вы вчера при­е­ха­ли в нашу де­рев­ню?
Komen
jullie gisteren in ons dorp? (komen – при­хо­дить, при­ез­жать; in ons dorp – в нашу де­рев­ню)
Во сколь­ко на­чал­ся кон­церт? Om hoe laat
beginnen
het concert? (om hoe laat – во сколь­ко; beginnen – на­чи­нать(ся))
Я был молод и много пу­те­ше­ство­вал. Ik
zijn
jong en
reizen
veel. (jong – мо­ло­дой; reizen – пу­те­ше­ство­вать; veel – много)
Я читал эту книгу в биб­лио­те­ке. Ik
lezen
dit boek in de bibliotheek. (lezen – чи­тать)
Мы зав­тра­ка­ли в том при­ят­ном кафе. We
ontbijten
in dat leuke café. (ontbijten – зав­тра­кать; leuk – при­ят­ный)
Ты пы­тал­ся сде­лать упраж­не­ние. Je
proberen
de oefening te maken. (proberen – пы­тать­ся, про­бо­вать; de oefening – упраж­не­ние; maken – де­лать)
Мы ждали ее целый день, но она не при­ш­ла. We
wachten
op haar de hele dag, maar ze
komen
niet. (wachten op – ждать; de hele dag – целый день; maar – но)
Они пили вино за едой (за обе­дом). Zij
drinken
wijn bij het eten. (drinken – пить; de wijn – вино; bij het eten – за едой)
Я хотел про­дать свою до­ро­гую квар­ти­ру. Ik
willen
mijn dure woning verkopen. (willen – хо­теть; duur – до­ро­гой; de woning – квар­ти­ра; verkopen – про­да­вать)
Клаас злил­ся на меня, так как я взял его ручку. Klaas
zijn
boos op me, want ik
nemen
zijn pen. (zijn boos op – злить­ся; nemen – брать; want – так как; zijn pen – его ручка)
Ты не мог по­вто­рить это слово. Je
kunnen
dit woord niet herhalen. (kunnen – мочь; dit woord – слово; herhalen – пе­ре­во­дить)
Хейн рас­ска­зы­вал мне о ви­зи­те Вима. Hein
vertellen
me over Wims bezoek. (vertellen – рас­ска­зы­вать; het bezoek – визит)
Анна с удо­воль­стви­ем тан­це­ва­ла со своим дру­гом. Anna
dansen
graag met haar vriend. (dansen – тан­це­вать; graag – охот­но; met haar vriend – с ее дру­гом)
В июле они ку­па­лись в море. In juli
baden
zij in zee. (in juli – в июле; baden – ку­пать­ся; in zee – в море)
Я спро­сил его о его необыч­ном ри­сун­ке. Ik
vragen
hem over zijn ongewone tekening. (vragen – спра­ши­вать; ongewoon – необыч­ный; zijn tekening – его ри­су­нок)
Ему нужно было на море или в лес. Hij
moeten
naar zee of naar het bos. (moeten – дол­жен­ство­вать; naar het bos – в леса)
Они вме­сте по­еха­ли в от­пуск на ост­ров. Ze
gaan
samen op vakantie naar een eiland. (gaan – идти, ехать; op vakantie – в от­пуск; naar een eiland – на ост­ров)
Проверить Очистить
Пра­виль­ные от­ве­ты

Gisteren huurde hij hier een auto.
Vroeger lachte iedereen om hem.
Ze herinnerde ons aan die gebeurtenis.
De bloemen stonden eerst op deze tafel.
De scholier legde de boeken op tafel.
Onze oma bakte kleine lekkere koekjes.
Deze vrouwen praatten altijd zo veel.
Ik hoefde de afwas nooit te doen.
Meneer Bakker was blij zijn vriend te zien.
Het regende en we bleven thuis.
Kwamen jullie gisteren in ons dorp?
Om hoe laat begon het concert?
Ik was jong en reisde veel.
Ik las dit boek in de bibliotheek.
We ontbeten in dat leuke café.
Je probeerde de oefening te maken.
We wachtten op haar de hele dag, maar ze kwam niet.
Zij dranken wijn bij het eten.
Ik wilde mijn dure woning verkopen.
Klaas was boos op me, want ik nam zijn pen.
Je konde dit woord niet herhalen.
Hein vertelde me over Wims bezoek.
Anna danste graag met haar vriend.
In juli baadden zij in zee.
Ik vroeg hem over zijn ongewone tekening.
Hij moest naar zee of naar het bos.
Ze gingen samen op vakantie naar een eiland.
1 из 3 
 Скачать PDF
speakasap.com/media/pdf/nl/grammar/onvoltooid_verleden_tijd.pdf

speakasap.com/nl/grammar/imperfekt/#exercise-2
Упраж­не­ние №2
Впи­ши­те пе­ре­вод слова или сло­во­со­че­та­ния
Вчера
huurde hij hier
автомобиль
.
Раньше
lachte iedereen om hem.
Ze
напомнила
ons о
том случае
.
De bloemen stonden
сначала
op deze tafel.
Школьник
legde de boeken
на стол
.
Onze oma bakte
маленькие вкусные печенюшки
.
Эти женщины
praatten altijd
так много
.
Ik hoefde de afwas
никогда
te doen.
Meneer Bakker
был рад
zijn vriend te
видеть
.
Шел дождь
en we bleven thuis.
Kwamen jullie gisteren
в нашу деревню
?
Во сколько
begon
концерт
?
Ik was
молод
en reisde veel.
Ik las dit boek
в библиотеке
.
We ontbeten
в том приятном кафе
.
Je probeerde de oefening te
сделать
.
We
ждали ее
de hele dag, maar ze
пришла
niet.
Zij dranken wijn
за едой
.
Ik wilde
мою дорогую квартиру
verkopen.
Klaas
злился
op me, want ik nam zijn pen.
Je konde
это слово
niet
повторить
.
Hein vertelde me over Wims
визите
.
Anna danste graag
со своим другом
.
В июле
baadden zij in zee.
Ik vroeg hem over
его необычном рисунке
.
Hij moest
на море
of naar het bos.
Ze gingen
вместе

в отпуск
naar een eiland.
Проверить Очистить
Пра­виль­ные от­ве­ты

Gisteren huurde hij hier een auto.
Vroeger lachte iedereen om hem.
Ze herinnerde ons aan die gebeurtenis.
De bloemen stonden eerst op deze tafel.
De scholier legde de boeken op tafel.
Onze oma bakte kleine lekkere koekjes.
Deze vrouwen praatten altijd zo veel.
Ik hoefde de afwas nooit te doen.
Meneer Bakker was blij zijn vriend te zien.
Het regende en we bleven thuis.
Kwamen jullie gisteren in ons dorp?
Om hoe laat begon het concert?
Ik was jong en reisde veel.
Ik las dit boek in de bibliotheek.
We ontbeten in dat leuke café.
Je probeerde de oefening te maken.
We wachtten op haar de hele dag, maar ze kwam niet.
Zij dranken wijn bij het eten.
Ik wilde mijn dure woning verkopen.
Klaas was boos op me, want ik nam zijn pen.
Je konde dit woord niet herhalen.
Hein vertelde me over Wims bezoek.
Anna danste graag met haar vriend.
In juli baadden zij in zee.
Ik vroeg hem over zijn ongewone tekening.
Hij moest naar zee of naar het bos.
Ze gingen samen op vakantie naar een eiland.
 2 из 3 
 Скачать PDF
speakasap.com/media/pdf/nl/grammar/onvoltooid_verleden_tijd.pdf

speakasap.com/nl/grammar/imperfekt/#exercise-3
Упраж­не­ние №3
Пе­ре­ве­ди­те с рус­ско­го на гол­ланд­ский
Вчера он арен­до­вал здесь ма­ши­ну. (gisteren — вчера, huren — арен­до­вать, брать на­про­кат, hier — здесь)
Рань­ше все сме­я­лись (каж­дый сме­ял­ся) над ним. (vroeger — рань­ше, lachen om — сме­ять­ся над, iedereen — каж­дый)
Она на­по­ми­на­ла нам о том слу­чае. (herinneren — на­по­ми­нать, die gebeurtenis — тот слу­чай)
Цветы сна­ча­ла сто­я­ли на этом столе. (de bloem — цве­ток, staan — сто­ять, eerst — сна­ча­ла, op deze tafel — на этом столе)
Школь­ник по­ло­жил книги на стол. (de scholier — школь­ник, уче­ник, leggen — класть, het boek — книга, op tafel — на стол)
Наша ба­буш­ка пекла ма­лень­кие вкус­ные пе­че­нюш­ки. (onze oma — наша ба­буш­ка, bakken — печь, klein — ма­лень­кий, lekker — вкус­ный, het koekje — пе­че­нье (1 штука))
Эти жен­щи­ны раз­го­ва­ри­ва­ли так много. (praten — раз­го­ва­ри­вать, altijd — все­гда, zo veel — так много)
Я ни­ко­гда не был дол­жен мыть по­су­ду. (hoeven te — долж­не­ство­вать (с от­ри­ца­ни­ем), de afwas doen — мыть по­су­ду, nooit — ни­ко­гда)
Гос­по­дин Бак­кер был рад ви­деть сво­е­го друга. (zijn blij — ра­до­вать­ся, zijn vriend — его друг, zien — ви­деть)
Шел дождь, и мы оста­лись дома. (regenen — идти о дожде, blijven — оста­вать­ся, thuis — дома)
Вы вчера при­е­ха­ли в нашу де­рев­ню? (komen — при­хо­дить, при­ез­жать, in ons dorp — в нашу де­рев­ню)
Во сколь­ко на­чал­ся кон­церт? (om hoe laat — во сколь­ко, beginnen — на­чи­нать(ся))
Я был молод и много пу­те­ше­ство­вал. (jong — мо­ло­дой, reizen — пу­те­ше­ство­вать, veel — много)
Я читал эту книгу в биб­лио­те­ке. (lezen — чи­тать)
Мы зав­тра­ка­ли в том при­ят­ном кафе. (ontbijten — зав­тра­кать, leuk — при­ят­ный)
Ты пы­тал­ся сде­лать упраж­не­ние. (proberen — пы­тать­ся, про­бо­вать, de oefening — упраж­не­ние, maken — де­лать)
Мы ждали ее целый день, но она не при­ш­ла. (wachten op — ждать, de hele dag — целый день, maar — но)
Они пили вино за едой (за обе­дом). (drinken — пить, de wijn — вино, bij het eten — за едой)
Я хотел про­дать свою до­ро­гую квар­ти­ру. (willen — хо­теть, duur — до­ро­гой, de woning — квар­ти­ра, verkopen — про­да­вать)
Клаас злил­ся на меня, так как я взял его ручку. (zijn boos op — злить­ся, nemen — брать, want — так как, zijn pen — его ручка)
Ты не мог по­вто­рить это слово. (kunnen — мочь, dit woord — слово, herhalen — пе­ре­во­дить)
Хейн рас­ска­зы­вал мне о ви­зи­те Вима. (vertellen — рас­ска­зы­вать, het bezoek — визит)
Анна с удо­воль­стви­ем тан­це­ва­ла со своим дру­гом. (dansen — тан­це­вать, graag — охот­но, met haar vriend — с ее дру­гом)
В июле они ку­па­лись в море. (in juli — в июле, baden — ку­пать­ся, in zee — в море)
Я спро­сил его о его необыч­ном ри­сун­ке. (vragen — спра­ши­вать, ongewoon — необыч­ный, zijn tekening — его ри­су­нок)
Ему нужно было на море или в лес. (moeten — дол­жен­ство­вать, naar het bos — в лес)
Они вме­сте по­еха­ли в от­пуск на ост­ров. (gaan — идти, ехать, op vakantie — в от­пуск, naar een eiland — на ост­ров)
Пра­виль­ные от­ве­ты

Gisteren huurde hij hier een auto.
Vroeger lachte iedereen om hem.
Ze herinnerde ons aan die gebeurtenis.
De bloemen stonden eerst op deze tafel.
De scholier legde de boeken op tafel.
Onze oma bakte kleine lekkere koekjes.
Deze vrouwen praatten altijd zo veel.
Ik hoefde de afwas nooit te doen.
Meneer Bakker was blij zijn vriend te zien.
Het regende en we bleven thuis.
Kwamen jullie gisteren in ons dorp?
Om hoe laat begon het concert?
Ik was jong en reisde veel.
Ik las dit boek in de bibliotheek.
We ontbeten in dat leuke café.
Je probeerde de oefening te maken.
We wachtten op haar de hele dag, maar ze kwam niet.
Zij dranken wijn bij het eten.
Ik wilde mijn dure woning verkopen.
Klaas was boos op me, want ik nam zijn pen.
Je konde dit woord niet herhalen.
Hein vertelde me over Wims bezoek.
Anna danste graag met haar vriend.
In juli baadden zij in zee.
Ik vroeg hem over zijn ongewone tekening.
Hij moest naar zee of naar het bos.
Ze gingen samen op vakantie naar een eiland.
 3 из 3
 Скачать PDF
speakasap.com/media/pdf/nl/grammar/onvoltooid_verleden_tijd.pdf