Но ведь хуи профессионально сосешь ты. Не проецируй.

все хохлы сосут как дышат

т.е. киндидат в президенты сша думает о размере члена путина?

путина нет, в ботоксе актеры

может быть разный

speakasap.com/nl/grammar/nepravilnye-glagoly/
Таб­ли­ца наи­бо­лее рас­про­стра­нен­ных непра­виль­ных гла­го­лов. Lijst van vaak voorgekomen werkwoorden, die uitzonderlijke vormen van verleden tijden hebben
При об­ра­зо­ва­нии мно­же­ствен­но­го числа им­пер­фек­та учи­ты­вай­те пра­ви­ла ор­фо­гра­фии.

Ис­клю­че­ния ука­за­ны в скоб­ках.

На­сто­я­щее время Им­пер­фект Пер­фект­ное при­ча­стие
1. bakken (печь) bakte gebakken
2. beginnen (на­чи­нать­ся) begon begonnen
3. bergen (пря­тать, бе­речь) borg geborgen
4. bidden (мо­лить­ся) bad (мн.ч. baden) gebeden
5. bieden (пред­ла­гать) bood geboden
6. binden (свя­зы­вать) bond gebonden
7. blijken (ока­зы­вать­ся) bleek gebleken
8. blijven (оста­вать­ся) bleef gebleven
9. braden (жа­рить) braadde gebraden
10. breken (ло­мать) brak (мн.ч. braken) gebroken
11. brengen (при­но­сить) bracht gebracht
12. brouwen (ва­рить пиво) brouwde gebrouwen
13. buigen (гнуть) boog gebogen

14. denken (ду­мать) dacht gedacht
15. doen (де­лать) deed gedaan
16. dragen (но­сить) droeg (мн.ч. droegen) gedragen
17. dringen (втор­гать­ся) drong gedrongen
18. drinken (пить) dronk gedronken
19. dwingen (за­став­лять, при­нуж­дать) dwong gedwongen

20. eten (есть) at (мн.ч. aten) gegeten

21. gaan (идти) ging gegaan
22. genezen (ле­чить) genas (мн.ч. genazen) genezen
23. genieten (на­сла­ждать­ся) genot genoten
24. geven (да­вать) gaf gegeven
26. glijden (сколь­зить) gleed gegleden

27. hangen (ви­сеть) hing gehangen
28. hebben (иметь) had (мн.ч. hadden) gehad
29. helpen (по­мо­гать) hielp geholpen
30. heten (на­зы­вать) heette geheten
31. houden (дер­жать) hield gehouden

32. kijken (смот­реть) keek gekeken
33. kiezen (вы­би­рать) koos gekozen
34. komen (при­хо­дить, при­ез­жать) kwam (мн.ч. kwamen) gekomen
35. kopen (по­ку­пать) kocht gekocht
36. krijgen (по­лу­чать) kreeg gekregen
37. kunnen (мочь, уметь) kon (мн.ч. konden) gekund

38. lachen (сме­ять­ся) lachte gelachen
39. laden (на­гру­жать) laadde geladen
40. laten (остав­лять) liet gelaten
41. lezen (чи­тать) las (мн.ч. lazen) gelezen
42. liegen (лгать) loog gelogen
43. liggen (ле­жать) lag (мн.ч. lagen) gelegen
44. lijden (стра­дать) leed geleden
45. lijken (ка­зать­ся, быть по­хо­жим) leek geleken
46. lopen (хо­дить, бе­гать) liep gelopen

47. meten (из­ме­рять) mat (мн.ч. maten) gemeten
48. mogen (мочь, сметь) mocht gemogen
49. moeten (дол­жен­ство­вать) moest gemoeten

50. nemen (брать) nam (мн.ч. namen) genomen

51. prijzen (це­нить) prees geprezen

52. raden (со­ве­то­вать) ried, raadde geraden
53. roepen (звать) riep geroepen
54. ruiken (пах­нуть, ню­хать) rook geroken

55. scheiden (раз­де­лять, раз­во­дить) scheidde gescheiden
56. schieten (стре­лять) schoot geschoten
57. schijnen (све­тить, ка­зать­ся) scheen geschenen
58. slaan (бить) sloeg geslagen
59. slapen (спать) sliep geslapen
60. sluiten (за­кры­вать, за­клю­чать) sloot gesloten
61. spreken (раз­го­ва­ри­вать) sprak (мн.ч. spraken) gesproken
62. staan (сто­ять) stond gestaan
63. stelen (во­ро­вать) stal (мн.ч. stalen) gestolen
64. sterven (уми­рать) stierf gestorven
65. stijgen (под­ни­мать­ся) steeg gestegen

66. treden (всту­пать) trad (мн.ч. traden) getreden
67. treffen (по­па­дать) trof getroffen

68. vallen (па­дать) viel gevallen
69. vangen (ло­вить) ving gevangen
70. verdwijnen (ис­че­зать) verdween verdwenen
71. verliezen (те­рять) verloor verloren
72. vinden (на­хо­дить) vond gevonden
73. vliegen (ле­теть) vloog gevlogen
74. vouwen (скла­ды­вать) vouwde gevouwen
75. vragen (спра­ши­вать) vroeg gevraagd
76. vriezen (за­мо­ра­жи­вать, за­мерз­нуть) vroor gevroren

77. wassen (мыть, сти­рать) waste gewassen
78. wassen (расти) wies (мн.ч. wiesen) gewassen
79. weten (знать) wist geweten
80. werpen (бро­сать) wierp geworpen
81. willen (хо­теть) wilde gewild
82. worden (ста­но­вить­ся) werd geworden
83. wreken (мстить) wreekte gewroken

84. zeggen (ска­зать) zei (мн.ч. zeiden) gezegd
85. zijn (быть) was (мн.ч. waren) geweest
86. zingen (петь) zong gezongen
87. zitten (си­деть) zat (мн.ч. zaten) gezeten
88. zoeken (ис­кать) zocht gezocht
89. zouten (со­лить) zoutte gezouten
90. zwemmen (пла­вать) zwom gezwommen
 Скачать PDF
speakasap.com/media/pdf/nl/grammar/lijst_uitzonderlijke_werkwoorden.pdf

Ты это читаешь. ППЦ.

LES 6-1
363 mevrouw madam, Mrs.
364 station station
365 loopt walk
366 rechtdoor straight on/ahead
367 neemt take
368 aan at
369 die that
370 lopen a walk
371 ongeveer approximately
372 kwartier 15 minutes
373 deze this
374 kant side
375 weg road
376 die it
377 vertrekt leaves
378 om at
379 bedoelt mean
380 bedoel mean
381 elke every
382 vijftien fifteen
383 langs along
384 dan so
385 loop walk
386 liever rather
387 anders otherwise
388 moet have to
389 wachten wait
390 dank u wel thank you (very much)
391 graag gedaan my pleasure
www.nt2.nl/documenten/basiscursus_1_herzien/woordenlijsten/woordenlijst_nederlands_engels.pdf
Basiscursus 1 Nederlands voor buitenlanders Woordenlijst Nederlands – Engels

LES 6-1
363 mevrouw госпожа
364 station станция
365 loopt идёте
366 rechtdoor прямо
367 neemt берёте
368 aan у
369 die той
370 lopen идти
371 ongeveer приблизительно
372 kwartier четверть (15 минут)
373 deze этой
374 kant стороне
375 weg дороги
376 die он
377 vertrekt отправляется
378 om каждые
379 bedoelt имеете ввиду
380 bedoel имею ввиду
381 elke каждые
382 vijftien пятнадцать
383 langs зд. проходит
384 dan тогда
385 loop иду пешком
386 liever лучше
387 anders иначе, в ином случае
388 moet должен
389 wachten ждать
390 dank u wel спасибо
391 graag gedaan пожалуйста
www.nt2.nl/documenten/basiscursus_1_herzien/woordenlijsten/woordenlijst_nederlands_russisch.pdf
Basiscursus 1 Nederlands voor buitenlanders Woordenlijst Nederlands – Russisch

LES 6-2
392 tram tram
393 gaat goes
394 heen that direction
395 buurt neighborhood
396 kunt can
397 het beste best
398 lijn line
399 nemen take
400 stopt stops
401 op on
402 hoek corner
403 halte (tram) stop
404 staan are standing
405 op (wacht -) (are waiting) for
406 vóór at the front
408 stap (- uit) get off
409 vraagt ask
410 aan (vraagt -) (to)
411 conducteur conductor

LES 6-2
392 tram трамвай
393 gaat едет
394 heen туда
395 buurt по соседству
396 kunt можете
397 het beste лучше всего
398 lijn маршрут
399 nemen сесть, взять
400 stopt останавливается
401 op на
402 hoek углу
403 halte остановке
404 staan стоят
405 op (wacht -) ждут
406 vóór спереди
408 stap (- uit) выхожу
409 vraagt спросите
410 aan (vraagt -) у
411 conducteur кондуктора

LES 6-3
412 bezoek (op -) visit
413 vrienden friends
414 ze they
415 toe (naar … toe) to
416 auto car
417 trein train
418 te too
419 overal everywhere
420 intercity intercity
421 nergens nowhere
422 tussen between
423 overstappen change
424 welk which
425 perron platform
426 schermen message boards
427 ingang entrance
428 hal hall
429 informatie information
430 daarop on there
431 vertraging delay
432 tijden times
433 daarop on it

LES 6-3
412 bezoek (op -) в гости
413 vrienden друзьям
414 ze они
415 toe (naar … toe) указывает на направление движения
416 auto машине
417 trein поезде
418 te слишком
419 overal везде
420 intercity скорый поезд
421 nergens нигде
422 tussen между
423 overstappen делать пересадку
424 welk какой
425 perron платформы
426 schermen мониторы
427 ingang входа
428 hal холле
429 informatie информацию
430 daarop на нём
431 vertraging задержка/опоздание
432 tijden время
433 daarop на них

вагина как на этом языке будет?